Hoofdstuk 1

Iedereen zou een boek kunnen vullen met zijn of haar levensverhaal. Laat tien  mensen met dezelfde levensomstandigheden de mogelijkheid een boek te schrijven, dan krijgen we tien dezelfde levensverhalen maar met tien verschillende manieren van voelen, emotioneel reageren, denken en verwoorden. We zijn een spiegelbeeld, bevestigen elkaar en hebben daardoor veel van elkaar te leren.

Van de vele boeken die ik las ben ik de meeste titels en namen van schrijvers vergeten maar niet de essenties daarvan. Ik had tijdens het lezen vaak het gevoel dat ik de informatie “ergens” al wel begreep maar had ook sterk het idee dat voorstellen of bedenken alléén niet genoeg was en dat het werkelijke wéten / uiteindelijke weten vooral duidelijker werd, door die informatie in handelingen en doen om te zetten, zelf te ervaren, beproevingen te doorstaan en aan den lijve te ondervinden.

Voor mij zijn boeken nooit bepalend geweest; ook mijn boek niet.

Voordat er boeken waren, maakten mensen ooit alleen klanken, en uit die klanken ontstonden en ontwikkelden zich woorden; men gaf die woorden door en begonnen daarbij tekeningen te maken.. Uit die tekeningen ontstonden cijfers en letters. Daaruit groeiden de geschriften en boeken. Het zijn mijns inziens persoonlijke visies met een informatie en weten tot aan dit moment; we zijn onderhevig aan een evolutie, aan ontwikkelingen en veranderingen, aan (her-)uitvinden en (her-)ontdekken en zullen ons ook daarom steeds opnieuw (her-)zien. Zo ook  in taal en schrift. Onze taal bestaat uit een woordenschat met een veranderlijke inhoud, die zich steeds aanpast naar de tijd waarin we leven; niet alleen de veranderingen in een woord zelf, maar sommige woorden verdwijnen en nieuwe woorden ontstaan; we formuleren ook naar de kennis en techniek van de tijd van toen, of van nu.

Al geruime tijd dacht ik erover via een boek wat  levenservaringen te delen maar ik hield mezelf heel lang tegen door een gebrek aan zelfvertrouwen en eigenwaarde. Het gaat me ook minder om mijn levenservaringen of gebeurtenissen, maar meer wat ik daaruit heb kunnen leren.

In gedachten was een boek schrijven niet het probleem maar gevoelsmatig was ik bang voor de veroordelingen en die hielden mijn handelingen en acties tegen. Mijn eigenwaarde en zelfvertrouwen waren zwak en dus makkelijk te manipuleren of te beïnvloeden. Eigenlijk was ik overal bang voor. Angst was mijn basis. Angst dat er niet van me gehouden werd,  angst om te falen en fouten te maken, angst voor alles wat me nog meer kon overkomen of kon gebeuren; angst voor wat de toekomst me zou brengen. Dus was ik bang voor het leven zelf.

Op een gegeven moment begon het heel langzaam tot me door te dringen hoe die negatieve basis van angstgevoelens en bang zijn mij steeds opnieuw probeerde te manipuleren, en mijn hoofd volpropte met negatieve gedachten. Samen met die ontdekking kwam er ook een impuls om daar iets aan te willen veranderen. Het werd voor mij een nieuwe periode of fase in mijn leven van herontdekken, opnieuw herinneren, van verwerken en te leren accepteren; daardoor kon ik een begin maken met proberen los te laten van de opgeslagen zielspijnen die bij de angsten hoorden, dus het alsnog toelaten van de emoties die bij die gevoelens en herinneringen hoorden, hoe oud ze ook waren. Voor mij hield dit in dat ik begon met stukjes en beetjes mijn gevoelens en emoties toe te laten, maar tegelijkertijd probeerde ik ook om niet meer in te gaan of te luisteren naar de bijbehorende negatieve gedachten van verplichtingen, verwachtingen en veroordelingen. Niet alleen van buitenaf maar ook vanuit mijn eigen binnenste.

Het denken gaf me begrip ten opzichte van mijn gevoelens, maar lostten mijn zielspijnen nog niet op. Daarvoor ben ik ook bij verschillende en alternatieve therapeuten geweest. Het toelaten van  emoties maakten me steeds meer opgeluchter, minder gespannen en minder angstig. Elke traan die ik durfde te laten gaan luchtte op, zoals ook elke boosheid- of wanhoopskreet die ik in de wasmand of in een kussen schreeuwde, zodat niemand mij kon horen en ik het toch kwijt kon. En na heel wat kreten en tranen kon ik ook eindelijk, zonder grijns of maskertje op, steeds meer van harte lachen.

Vanaf heel jong leerde ik hoe de buitenwereld mij zag; geregeld hoorde ik de woorden: vreemd, schizofreen, zweverig, heks, anders of gek. Zelfs toen iemand eens tegen mij zei dat ik paranormaal was, kon ik niets met dat woord. Al die woorden maakten dat ik  dacht abnormaal te zijn. Ik voelde me niet thuis op de wereld en durfde me niet meer te uiten; ik sloot me op in mezelf en bouwde muren om me heen, waardoor ik me steeds meer afsloot of  anders wel afzijdig hield. Ook de eenzaamheid besloop me omdat er niemand was die mij begreep of antwoorden had op mijn vragen; in mijn jeugd hield men vooral de vuile was binnen en anders zweeg men wel uit onwetendheid en schaamte, vooral uit angst voor de buitenwereld. Ik voelde me een buitenbeentje, een zwart schaap, een zonderling, een blok aan het been. Ik voelde me altijd eenzaam…

Mijn ouders begonnen met niets en hadden het druk om ons zeven (later zes) kinderen te voeden en te kleden. Omstandigheden en ziektes hielden de sfeer vaak gespannen en onzeker. We leerden al vroeg zelfstandig te zijn en aan te pakken. Werken voor een levensbasis was toen in die tijd over het algemeen (begrijpenlijk) belangrijker dan een studie voor de toekomst. Ik werd er geregeld op uitgestuurd of anders wel gevraagd voor kinderoppas of hulp in huishouding. Ik zat ook vaak bij zieken of  praatte soms met mensen die gingen sterven. Kortom, ik had al veel geleerd en gezien voor mijn veertiende, maar werd me daar veel later ( en vooral ook door mijn stervenservaring), pas van bewust.

De momenten thuis dat ik niets hoefde of er niets te doen was ging ik naar buiten of verder de natuur in. Om zo min mogelijk bezig te hoeven zijn met mijn gevoelens en gedachten zocht ik afleiding in alles om me heen. Ik onderzocht bomen en planten,  steentjes en bloemen, bekeek en observeerde dieren en mensen. Ik keek niet alleen naar de buitenkant maar probeerde ook de binnenkant te “zien”. Waarmee ik bedoel dat wat met het oog niet meer zichtbaar was, ik me dan probeerde voor te stellen. Ik vroeg me af waarom de wolken bleven hangen en waarom de mensen aan de onderkant van de wereld er niet afvielen. Ik vroeg me af  waarom ik in een God moest geloven die niemand ooit had gezien en toen ik later begreep dat God meer een symbolische betekenis had, vroeg ik me toch af door wie en wanneer dat werd bepaald. Ik wilde weten hoe de regenboog ontstond en hoe het binnenste van de aarde er uit zou zien.          

Ik snapte wel dat koperdraad een geleider was in het telefoonsnoer, maar niet hoe een stem daar doorheen kon. Ik begreep niet hoe ik van lucht kon leven die ik inademde maar toen nog niet kon zien. Ik vroeg me af waarom we eigenlijk moesten leven en er zóveel ellende was. Ik dacht na over alles wat groeide of bloeide; over hoé dat kon en waar het vandaan kwam. Ik stelde me voor hoe het in het heelal moest zijn of in het binnenste van de aarde. Zo was ik ook jaren bezig om proberen te begrijpen hoe het menselijk lichaam werkte, hoe de hersenen werkten, waar ons zieltje vandaan kwam, waar die dan zat en vooral hóe die daar gekomen was. Ik had vraagstukken waar ik, soms pas na jaren, antwoorden had gevonden; en vaak als ik bij het antwoord kwam, bleek dat ik ondertussen het hele denkwerk naar het antwoord toe, alweer kwijt was. Alles analyseerde ik en door alles tot zó klein in te delen en tot in detail te bekijken, leerde ik veel over de natuur én de mens, over het leven zélf en hoe alles is verbonden met elkaar. Ik probeerde of ik verder kon kijken dan “normaal” met mijn ogen, hoe het was om scheel te kijken, en om te loensen of te staren; ik probeerde of ik verder weg ook nog kon horen en spitste mijn oren om ook naast en achter mij te luisteren; ik probeerde ook bij bijna alles, door te ruiken onderscheiding of herkenning te vinden; door klanken na te bootsen merkte ik de trillinkjes – golfjes vaak door mijn lichaam gaan, en ik kreeg ook het idee dat o.a. in de klanken van een stem emoties zijn te horen.

Ik probeerde met mijn linkerhand hetzelfde te kunnen als met de rechter, of ik zocht in mijn hersenen  waar de gedachten vandaan kwamen.

Als kind waren dit voor mij probeerseltjes – spelletjes met mijn zintuigen; achteraf en later snapte ik dat ik bezig was steeds meer mijn zintuigen te ontwikkelen. Al dat analyserende denken gaf informatie en inzicht; aan de andere kant leerde ik ook, dat dit constante geestelijk bezig zijn erg vermoeiend is en veel energie kost. Ik kon zó serieus,  intens en langdurig denkwerk verrichten, dat ik wel eens vergat ook nog wat van het leven te genieten.

2 gedachtes over “Hoofdstuk 1”

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *


CAPTCHA Image
Reload Image